Toen in 2006 de Mercury Prize werd uitgereikt aan de Arctic Monkeys – de eerste écht grote prijs die de formatie ontving voor debuutalbum Whatever People Say That I Am… – was frontman Alex Turner in zijn korte bedankspeech vrij helder over de vraag of hij de prijs verdiende. “Someone call 911, Richard Hawley’s been robbed”.

Het geeft wel aan hoe de status van  crooner Richard Hawley is binnen het artiestenwereldje. Hawley zelf is echter bij het grote publiek nog een te grote onbekende. De Sheffielder was kort naast meesterbrein Jarvis Cocker de tweede man van indierocksensatie Pulp, maar de flamboyante gitarist concludeerde zelf dat een solobestaan hem wellicht beter zou liggen, niet in de laatste plaats vanwege zijn fantastische, warme zangstem. Negen soloplaten heeft hij inmiddels achter z’n naam staan, waarvan geen enkele in muziekbijbel All Music Guide onder de vier sterren uitkomt. Korte introductie? Coles Corner (2006) is de claim to fame, Standing At Sky’s Edge (2012) is de mooiste en nieuwe plaat Hollow Meadows (2015) kan het eindlijstje van ondergetekende zomaar gaan halen. Succesrecept? Een carrière met louter ballads op het snijvlak van britpop, indie en crooning. Tamelijk uniek dus.

Volledig in lijn met de bekende crooners uit de jaren ’50 is ook Hawley geen man van de tijd. Een klein uur na de gecommuniceerde begintijd beklimt Hawley het podium. De verbazing bij het zien van een uitkochte Peoples Place is van zijn gezicht af te lezen. Op de vraag wie er de vorige keer (in de Melkweg) ook bij was, gaan ongeveer dertig handen enthousiast te lucht in. Hawley kaatst terug; “Jokers! There were only four people last time”. Concert opengebroken, symphatie gewonnen en een loeistrakke versie van Which Way – een van de hoogtepunten van de nieuwe plaat – knalt de zaal in. Ook de rest van de opening is fantastisch. Tonight The Streets Are Ours is een liefdesliedje om in te lijsten, Standing On Sky’s Edge is een van de spannendste popliedjes van de laatste jaren en nieuwe single I Still Want You roert de doodstille Peoples Place tot tranen.

Hawley heeft echter zijn hele carrière al te kampen met één probleem; in een normale bui zoekt hij alle randen van het toelaatbare pathos op, maar als hij écht een bak emotie opentrekt stroomt de pathos als een natte dweil over je heen. In lange, gevoelige songs als Nothing Like A Friend (“We’ll be lovers until the end”) en Open Up Your Door (“Open up your door, I can’t see your face no more”) lijkt Hawley de grip op zijn publiek behoorlijk te verliezen.

De gifbeker moet even leeg, tot Halwey op een bepaald moment zelf ook beseft dat het allemaal wel erg dramatisch wordt. “This was the most misarable one”, zo stelt hij vast. Als hij vervolgens Time Will Bring You Winter inzet wordt direct weer duidelijk waar Hawley goed in is; ballads met de diepgang van Nick Cave, klasse van David Bowie en de gevoeligheid van Noel Gallagher. Met Down Into The Woods – bijna één op één gecoverd door Liam Gallaghers Beady Eye in Shine A Light – en Don’t Stare At The Sun zet Hawley de lijn met lekkere gitaarsongs door. Afsluiter Heart of Oak – van zijn nieuwe plaat – is misschien wel het allermooiste nummer dat Hawley ooit maakte. Dat wil in zijn geval wat zeggen. Na al die noiserock valt de ietwat kitscherige ballroomklassieker Coles Corner als toegift een beetje uit de toon.

Richard Hawley wordt in eigen kringen gekscherend Sheffield Sinatra genoemd. De overeenkomsten met zowel Sheffield als Sinatra zijn ook vanavond nooit ver weg. Sheffield bracht nietsontziende eerlijkheid en de robuuste, wat botte kop, terwijl Sinatra het croonen en de romantiek bracht. De combinatie van die twee is zo authentiek dat je soms vergeet hoe plat te teksten eigenlijk zijn. Dat maakt Hawley nu al tot een unieke inspiratiebron voor artiesten, maar gelukkig ook steeds meer tot lieveling van het betere poppubliek. Richard Hawley is de meester van het gebroken hart, en heeft vanavond weer een aantal nieuwe zieltjes gewonnen.